Guard on Art
Museum voor Moderne Kunst, Tentoonstelling Power Up, Arnhem 1998
De notie dat de bestaande moderne kunstopvatting zich uitsluitend binnen een westers, eurocentrisch en dus neokoloniaal blikveld heeft ontwikkeld, gaf in 1989 aanleiding tot het organiseren van de inmiddels legendarische Parijse kunsttentoonstelling Les magiciens de la terre. Deze tentoonstelling had een reeks andere tot gevolg, waarin multiculturaliteit en multi-etniciteit centraal stond. Het Museum voor Moderne Kunst Arnhem maakte zodoende in het najaar van 1998 de tentoonstelling Power Up.
Hoezeer multiculturele tentoonstellingen ook uitgaan van een optimistisch toekomstperspectief, ze dragen de morele last van het koloniale verleden dat met terugwerkende kracht moet worden verwerkt, veelal in een sfeer van ‘wiedergutmachung’. Als geen andere heeft de multiculturele tentoonstelling een beladen voedingsbodem en kan daarom een valkuil voor de kunstenaar zijn. Voordat ik de uitnodiging tot deelname aan deze tentoonstelling accepteerde vroeg ik mij dan ook af met welke attitude ik kon en wilde deelnemen.
Het meest gepropageerde, maar tevens het meest achteloze antwoord wordt doorgaans gevonden in de term ‘universele kunst’; kunst van de wereldburger die zich niet onderscheidt door ras of land. Maar het valt moeilijk te rijmen dat, om exotisme te vermijden, een Afrikaan niets met zijn roots te maken heeft en een Brit, vanwege de jeugdcultuur waar hij voor staat, juist wel.
Dat ging dus niet. Het museum kon in dit verband ook niet slechts als host fungeren en zich beroepen op neutraliteit. Ik wilde daarom geen documentair verslag geven van een voorval dat zich, buiten het museum, elders manifesteert.
Ik wilde kunstwerken laten zien zoals die altijd in een westers kunstmuseum te zien zijn: een Dürer, een Warhol, een Picasso, een Pyke Koch, een Appel, een Constant, een Armando en een op de ezel vluchtende Maria; schilderijen over het thema onderdrukking, oorlog en vluchten. Dit kostbare Nederlandse cultuurgoed werd dit keer alleen bewaakt door mensen die zelf waren gevlucht en in Nederland terecht waren beland.
In 1998 was het voor asielzoekers verboden om in Nederland in loondienst te werken. De gedachte was dat als het museum de intentie van deze tentoonstelling onderschrijft, ze zich niet alleen gastvrij, maar ook politiek moet opstellen, een manier moet vinden om onder wetten uit te komen en enkele asielzoekers als suppoost in dienst nemen. Dat was mijn bijdrage, getiteld: Guard on Art.
Het was de bedoeling het museum te confronteren met zichzelf. Ik vind dat de kwestie die deze tentoonstelling aan de orde stelt zich niet mag beperken tot de getoonde kunstwerken, maar zich evenzeer, of misschien zelfs bovenal, moet richten op de institutionele rol van het museum; in bredere zin de institutionele rol van alle ‘westerse’ musea.
Het museum ging akkoord, deed zijn best en het lukte. Een aantal mensen die hun eigen cultuur waren ontvlucht, werd in het museum de bewaker van onze cultuur.
Ze werkten in een zaal, ingericht met een door diverse Nederlandse musea hiervoor in bruikleen gegeven collectie schilderijen van beroemde kunstenaars, die handelen over onderdrukking, oorlog en vluchten. Een geïnstalleerde lichtkrant werd gebruikt voor commentaar, door ieder die het wilde.
Guard on Art voegde zich in het tentoonstellingsconcept en duidde impliciet de moeilijke, delicate maar ook paradoxale omstandigheid ervan. Het oogmerk van dit kunstwerk was niet liefdadigheid maar reflectie; op het feit dat niet alleen de kunst maar ook de premissen van de kunst ter discussie staan als het gaat om een nieuwe toekomst. Guard on Art was een kunst-politieke metafoor, wat tegelijk zijn zwakte was; mijn bereik hield op bij de kunsttentoonstelling. Na de tentoonstelling werd alles weer zoals het daarvoor was. De asielzoekers wisten vooraf dat ze weer ontslagen werden. Ik ben er nogal eens op aangesproken dat ik hen zou hebben misbruikt.